Het luie oog

Men spreekt van een lui oog als het beeld van een oog onderdrukt wordt, waardoor het scherp zien van dit oog zich niet (goed) ontwikkelt. Meestal gaat het om één lui oog, maar het kan ook voorkomen dat beide ogen lui zijn. Vaak is sprake van een erfelijke aanleg.

Een lui oog gaat niet vanzelf over. In de meeste gevallen is het echter goed te behandelen, mits de behandeling tijdig (ruim voor het zesde levensjaar) en consequent wordt uitgevoerd.

De oorzaken van een lui oog zijn divers. De meest voorkomende oorzaken zijn:

  • een afwijkende stand het oog
  • een brilafwijking die bij één oog groter is dan bij het andere
  • een hangend bovenooglid
  • een troebeling in het oog.

Het komt echter ook voor dat een oog lui is zonder dat er daarvoor een verklaring is.

Onderzoek

Een duidelijk afwijkende oogstand en een hangend bovenooglid zijn voor iedereen duidelijk zichtbaar. Deze kinderen worden meestal snel doorverwezen. De luie ogen waaraan aan de buitenkant niets te zien is, worden vaak veel later ontdekt. Daarom worden op veel consultatiebureaus de ogen van de kinderen volgens een vast onderzoeksprogramma nagekeken. Als de arts twijfelt aan de stand van de ogen of de kwaliteit van het zien, geeft hij het advies om het kind te laten onderzoeken in een oogheelkundige praktijk. Daar wordt het kind onderzocht en behandeld door een orthoptist. Deze onderzoekt de stand, de oogmotoriek en de samenwerking van de ogen. Ook wordt, indien mogelijk, oog voor oog het gezichtsvermogen bepaald.

Behandeling

In het algemeen geldt dat hoe jonger het kind is, hoe meer effect de behandeling heeft. In principe zijn er drie mogelijke behandelingen van het luie oog:

  • afplakken van het goede oog
  • druppelen van het goede oog
  • voorschrijven van een bril in combinatie met afplakken of druppelen van het goede oog

© 2024 Catharina Ziekenhuis
Alle rechten voorbehouden